Analyse 1e jaar 2002-2003 
4 september 2002
je kunt het stuk nogmaals beluisteren via het 'oortje'..
1. Mozart, strijkkwartet in D groot KV 499, 2e deel
Het geheel van dit menuet valt te zien als een driedelige vorm: eerst het smenuet, dan het trio, en dan het menuet da capo.
Men zou dit ook met de letters A B A kunnen aangeven, en het gehele stuk ABA-vorm kunnen noemen.
 
a Op hun beurt vallen zowel het menuet als het trio weer onder te verdelen. Zo hebben we in de les gezien dat de eerste 8 maten zijn te beschouwen als een samenhangende muzikale zin (ook wel volzin  genoemd. 
Deze zin bestaat uit twee helften: een eerste helft van maat 1-4, en een tweedevan maat 5 t/m 8. De maten 1-4 kan men dan voorzin (de 'vraag') noemen, en maat 5-8 de nazin (het 'antwoord'). Duidelijk is dit vooral in de bovenstem: de 1e viool eindigt in maat 4 op de e (tweede toon van de toonsoort), en in maat 8 op de d (grondtoon).
vraag:
maak voor de rest van het menuet en voor het trio een soortgelijke indeling in zinnen (en evt. onderverdeling daarvan in kleinere eenheden van bv. 4 of 2 maten. Beschrijf in het kort waarom je voor een bepaalde indeling kiest.
b Aan het eind van de eerste frase - constateerden we in de les - staat en zgn. cadens: de zin wordt duidelijk afgesloten met een dominant- en een tonica-akkoord (hier bovendien voorafgegaan door een subdominant).
Uiteraard wordt de zinsbouw zoals bij 1a beshreven hierdoor benadrukt: de op de tonica eindigende cadens hoort logisch bij een nazin.
vraag:
zoek in de rest van het stuk soortgelijke cadenspunten op; punten dus waar duidelijk wordt afgesloten d.m.v. de opeenvolging dominant-tonica. Nb: deze cadenzen kunnen ook in een andere toonsaoort dan D-groot of d-klein staan!
c Leg in je eigen woorden de betekenis uit van de volgende begrippen::
- tonica
- dominant
- trap
- functie
- ligging
- verdubbeling
- tegenbeweging, zijdelingse beweging, gelijke beweging, parallelle beweging